Interview Rafi Pitts
THE HUNTER is de vijfde film van de Iranese regisseur Rafi Pitts en gaat over Ali, een zwijgzame man die net is vrijgelaten uit de gevangenis en het beste van zijn nieuw hervonden leven probeert te maken. Tenminste, tot zijn vrouw per ongeluk de dood vindt tijdens een politieke demonstratie. Ali begint een nachtmerrieachtige tocht door de stad, en na een frustrerend verblijf op het politiebureau verschuilt hij zich -opgejaagd door de politie- in de bossen.
The Cult Corner sprak Rafi Pitts vorig jaar tijdens het filmfestival van Berlijn, waar THE HUNTER in première ging en deel uitmaakte van de officiële competitie van de Berlinale.
Was het je intentie om een nihilistische film te maken of groeide dat tijdens het proces?
Waarschijnlijk al wel vanaf het begin. Ik zeg nadrukkelijk waarschijnlijk, omdat een film altijd groeit, leeft en beweegt. Het is geen calculerend beroep dat ik uitoefen namelijk. Idealiter zou het einde ook niet vast moeten staan als je aan de opnames begint. Ik laat de acteurs het script bijvoorbeeld niet van tevoren helemaal lezen. Zo probeer ik het levend te houden. Ook de editor kent het script niet en weet tijdens het bekijken van de dagelijkse rushes niet waar de film heen gaat.
Aan het begin van de film laat je een foto zien uit 1980 waarop een groep Iranese motorrijders de eerste verjaardag van de Islamitische Revolutie viert door over een Amerikaanse vlag te rijden. De foto lijkt iets te zeggen over de achtergrond van hoofdpersonage Ali, die je zelf weinig laat zeggen. Laat staan over zijn politieke overtuiging. Waarom niet?
Ik wilde de film niet politiek maken. De film gaat ook niet over politiek. Ik wilde een open film maken, want ik hou niet van gesloten ruimtes. Het publiek moet zelf het plaatje invullen. En die foto heb ik al sinds mijn veertiende bij mij en is heel belangrijk als symbool van agressie en van vrijheid, en zegt veel over de toestand van Iran in 1980, maar ook veel over de situatie anno 2009, bijna dertig jaar na de Revolutie.
Ik zou Ali omschrijven als een zeer teleurgestelde man. Hoe zie jij hem?
Eerder als een gefrustreerde man. Hij is nog wel in beweging, en ik denk dat als je teleurgesteld bent, dan geef je op. Dan sta je stil.
Zegt dat ook iets over jezelf, want je speelt zelf de hoofdrol.
Dat was niet mijn eerste keuze en doe ik ook nooit meer. Ik zal je vertellen hoe dat kwam. Op de eerste dag bleek de door mij gecaste acteur namelijk zeer onbetrouwbaar, en ik moest hem dus laten vervangen. Maar in Iran is het zeer moeilijk om toestemming te krijgen om een film te maken, en als je dat eenmaal hebt dan krijg je een papier waarop de naam van de regisseur, de d.o.p. en de hoofdacteur staat. Als een van die namen verandert moet je terug naar de keuringscommissie om een nieuw certificaat te gaan halen, wat vertraging en eventueel afstel zou betekenen. En dat risico wilde ik niet lopen.
Je zegt dat je het nooit meer zou doen. Was het zo'n opgave?
Ik vond het zwaar om me in Ali in te leven, maar wist dat ik het moest doen om geloofwaardig over te komen. Dus drie uur voor een scène isoleerde ik me en probeerde het gevoel op te wekken dat hij zou moeten hebben: de overtuiging dat een van de meest dierbare mensen in je leven net is omgebracht door de politie. Ik moest daarvoor naar een duistere plek in mijn hart, en dat heeft veel van me gevergd. Ook liep ik uren voor de opnames al met handboeien om zodat ik meer gevoel kreeg voor mijn personage. Je doet als acteur alles voor de film, maar dat leidt tot halve waanzin.
Er zit een pittige autoachtervolging in. Heb je ter inspiratie nog enkele Amerikaanse klassieke achtervolgingen bekeken?
Uiteraard! Er zijn maar twee echt goede autoachtervolgingen in de Amerikaanse filmgeschiedenis en dat zijn die uit BULLITT en uit THE FRENCH CONNECTION. Maar voor het juiste gevoel van de film heb ik meer gekeken naar Monte Hellmans TWO-LANE BLACKTOP en naar VANISHING POINT.
THE HUNTER heeft een realistisch voorkomen. Het is in zekere zin een neorealistische western. De meeste kijkers zullen het gewelddadige optreden van de politie zien als een kritiek op de situatie van Iran vandaag de dag.
Iran verandert volgens mij, en dat is niet te stopen. Zeventig procent van de bevolking is onder de dertig, dus hoe kun dat fysiek stoppen? Dus er komt hoe dan ook verandering, alleen is de vraag hoe die verandering eruit gaat zien. Aan de andere kant heeft dertig procent van de bevolking littekens. Zij hebben de Golfoorlog meegemaakt waarbij een miljoen Iranezen zijn gedood, en die oorlog werd door het Westen ondersteund. Maar ik ben een optimist en geloof dat het ten goede zal gaan veranderen. Ooit. En mijn rol is er eentje van het stellen van vragen. Een filmmaker is geen politicus. Maar hij kan wel vragen stellen.
Aan de andere kant kun je ook in het Westen films blijven maken, zoals je al hebt gedaan. Je hebt een film gemaakt in Europa en een documentaire over Abel Ferrara in de Verenigde Staten. Waarom blijf je niet buiten Iran werken?
Iedere film heeft een eigen motivatie. Mijn debuut was een komedie omdat ik wilde weten of ik mijn eigen familie aan het lachen kon krijgen. De docu over Abel Ferrara was naar aanleiding van de Franse cinefiele serie Cinéma de notre temps waarin filmmakers elkaar filmen. En ik koos voor Ferrara als eerbetoon aan het citaat ‘Filmmaking is like heroin: once you shoot it, it's for life' van Frank Capra. Dus de motivatie dicteert mijn richting.
De Iranese cinema die wij hier te zien krijgen is vaak erg serieus. Maar er worden ook komedies gemaakt.
Natuurlijk, natuurlijk. Jullie praten altijd over dé Iranese cinema, maar die bestaat helemaal niet. Er zijn jonge filmmakers die horrorfilms maken, we hebben blockbusters, komedies en propagandistische films. En dat is best frustrerend voor die filmmakers, die door het Westen niet eens erkend worden.
Wat is de laatste film die je zag die grote indruk op je maakte?
Dat was GOMORRA. Ik zag ‘m in Parijs en werd er zo blij van, omdat de film leefde. En het is een bewijs dat er geen recept voor films is, zoals producenten graag menen te geloven. Maar dat is er echt niet.
Ronald Simons, Berlijn 2010.