Interview Juan Luis Bunuel

In navolging van het filmfestival van Berlijn programmeert het Filmmuseum een retrospectief van de Spaanse regisseur Luis Buñuel, die vijfentwintig jaar geleden overleed. Van 8 mei tot en met 25 juni zijn ruim twintig films uit alle perioden van zijn rijke oeuvre te zien, waaronder nieuwe restauraties van Un chien andalou (1929), Los olvidados (1950) en Belle de jour (1967). Tevens wordt de Nederlandse vertaling gepresenteerd van het boek Buñuel por Buñuel (1993), een interviewbundel van Tomas Perez Turrent en José de la Colina. Buñuel-kenner en hispanoloog Gijs Mulder vertaalde de bundel en vulde het aan met een interview met Buñuel's zoon Juan Luis, die aanwezig zal zijn tijdens het retrospectief in Amsterdam.

Wij spraken de indrukwekkend theatrale en dwarse Juan Luis Buñuel op de afgelopen editie van het filmfestival van Berlijn, waar hij was uitgenodigd om samen met schrijver Jean-Claude Carrière het werk van zijn vader toe te lichten. Tevens ging op de Berlinale de documentaire El último guión. Buñuel en la Memoria in première, waarin de zoon herinneringen ophaalt aan zijn vader. 'Die film was overigens geenszins mijn idee, maar dat van mijn goede vriend Jean-Claude Carrière (schrijver van onder andere Belle de Jour en Le Charme Discret de la Bourgeoisie, R.S.). Hij wilde nog eens uitgebreid praten over mijn vader, en dat op film vast laten leggen. Regisseurs Gaizka Urresti en Javier Espada ondervroegen Jean-Claude en mij naar onze herinneringen aan hem.'


'Nu mag je de film in de fik steken'

Juan Luis Buñuel werd in 1934 geboren in Parijs. Via Spanje en Mexico kwam hij vervolgens midden jaren vijftig terecht in de Verenigde Staten, waar hij zijn bachelor diploma in Engelse taal- en letterkunde haalde. Mede dankzij zijn talenkennis werkte hij voor films van Orson Welles en Louis Malle, en tevens voor zijn vader als regieassistent bij Viridiana (1961), Le Journal d'une Femme de Chambre (1964) en Cet Obscur Objet du Désir (1977).


Net als Luis praat ook Juan Luis niet graag over het verleden. 'Ik stemde alleen toe met El último guión. Buñuel en la Memoria omdat Jean-Claude mij dat nadrukkelijk vroeg. Persoonlijk hou ik er niet zo van om aan dit soort dingen mee te doen. En mijn vader had het weerzinwekkend gevonden. Hij zou zeggen: "Alsjeblieft niet, stop ermee en laat het ogenblikkelijk verbranden!" want hij was totaal niet bezig met terugkijken en het ophalen van herinneringen.'


'Zelfs het hele idee van een retrospectief zal hem overigens tegen hebben gestaan, omdat hij vooral bezig was met het heden. Wanneer een film helemaal af was, zei hij tegen zijn producent altijd dat hij de film in de brand moest steken: "Het werk zit erop, je hebt mij betaald, dus nu mag je de film in de fik steken." De receptie van zijn werk liet hem koud, en het interesseerde hem dus gewoonweg niet wat er met de film gebeurde vanaf het moment dat hij het werk als gedaan beschouwde. Terugkijken was niks voor mijn vader.'


Juan Luis begon daarentegen op 32-jarige leeftijd al terug te kijken in zijn regiedebuut, de korte documentaire Calanda (1966), over de jaarlijkse, vierentwintig uur durende drumprocessie in het geboortedorp van zijn vader. 'Ach ja, dat liep gewoon zo. In 1958 was ik voor het eerst in Calanda, omdat mijn vader toen net een film had gemaakt en er geld was om mij naar Europa te sturen. Zo kon ik eind jaren vijftig voor het eerst de familie van mijn moeder ontmoeten in Parijs om vervolgens door te reizen naar Spanje, waar ik zijn familie voor het eerst zag. En die nam me mee naar Calanda. Tot dat moment had ik dus nog nooit mijn neven, nichten, ooms en tantes gezien.'


Veertig jaar later keerde hij terug voor Calanda: 40 años después, een nieuwe versie van zijn debuut. 'Het was interessant om te zien hoe dingen veranderen en ook hetzelfde blijven. Zo zijn vandaag de dag de drums nog exact zoals toen, maar zijn de mensen totaal veranderd. Toen leefden de mensen nog van olijven, nu is er zware industrie gekomen. Toen waren het boeren, nu zijn ze bourgeois. Tussen mijn twee films over Calanda is er met name een groot verschil in vorm, omdat Jacques Renoir van de bekende Renoir familie mijn debuut destijds in prachtig zwart-wit heeft gefilmd, terwijl de nieuwe in kleur is geschoten. Nu is mijn eigen zoon een cameraman en zou ik graag willen dat hij over veertig jaar terug gaat naar Calanda en de film nog een keer maakt.'


Don Quixote-verfilming van Orson Welles

Het was voor Juan Luis overigens niet vanzelfsprekend om in zijn vaders beroemde voetsporen te treden. Met enige tegenzin vertelt de drieënzeventigjarige dat hij dan wel twaalf jaar als regieassistent heeft gewerkt, maar dat kwam naar eigen zeggen alleen door zijn taalkennis, en had niets te maken met zijn vader of met een persoonlijke drang om zich met film bezig te houden. Opvallend genoeg bracht niemand minder dan Orson Welles hem uiteindelijk toch op het pad waarin zijn vader zo excelleerde.


'Als jongeman was ik van plan om leraar Engelse literatuur te worden, en ik studeerde daarvoor vier jaar Engelse taal- en letterkunde. Terwijl ik een keer tussen mijn lessen door op vakantie was in Mexico vroeg een filmproducent daar of ik Engels en Spaans sprak, want er was namelijk een regisseur die een assistent nodig had. Ik wees het aanbod vriendelijk af, omdat ik verder niets met film had. De producent overtuigde mij echter door op te merken dat ik voor zo'n korte periode vertaalwerk op de filmset mijn studiebeurs bij elkaar kon verdienen. Toen ik me de volgende ochtend meldde in een Mexicaans hotel, bleek het om de Don Quixote-verfilming van Orson Welles te gaan.'


Maar ook het werken met de grote Welles wakkerde in de eerste instantie nog geen filmliefde aan bij de jonge Juan. 'Het duurde nog vele jaren voor ik er plezier in kreeg. Na het onvoltooide Don Quixote project ben ik via een Franse kennis nog een film gaan doen in Cambodja, en vervolgens heb ik onder andere gewerkt met Louis Malle voor zijn film Viva Maria! (1965), die geschreven werd door Jean-Claude Carrière. Maar mijn hele carrière in de filmindustrie kwam dus louter en alleen door mijn interesse voor talen. Ik heb het nooit geambieerd en rolde er eigenlijk ongewild in.'


Cinema, burgeroorlog en insecten

Gevraagd naar de samenwerking met en beïnvloeding door Orson Welles en Louis Malle antwoordt Buñuel dat hij van hen vooral iets over de technische kant van film heeft opgestoken, en dat hij met niemand echt over film als kunstvorm sprak. 'Kijk, thuis spraken wij vroeger ook nooit over film. Toen mijn broer vijftien was, vroeg een vriendje eens of zijn vader een filmregisseur was, want dat had hij ergens gehoord. En mijn broer wist dat toen niet eens zeker, omdat we thuis nooit over film spraken. Wel over de burgeroorlog en over insecten, maar geklets over film interesseerde mijn vader niet.'


'Nou, vooruit: toen ik begin twintig was en werkte met Orson en Louis, toen ging het er wel eens over. Maar ik was zelf ook niet bijzonder geïnteresseerd, en rolde er zoals gezegd onvrijwillig in. Een mooi voorbeeld is mijn eerste samenwerking met mijn vader: toen hij een Frans-Mexicaanse coproductie deed met Gérard Philippe en María Félix (La Fièvre monte à El Pao, R.S.), en ze een technisch assistent nodig hadden die zowel Spaans als Frans sprak, moest hij me wel nemen omdat ik op dat moment in heel Parijs de enige technische man was die beide talen sprak. Dus of hij het nou wilde of niet, hij moest me wel nemen.'


Ook de projecten na La Fièvre monte à El Pao werden voor Juan dus steeds geboren uit praktisch noodzaak, en nooit vanuit een artistieke drang, een feit waarover hij zich geenszins schaamt en met plezier over spreekt. 'Zo was ik voor The Young One bijvoorbeeld nodig omdat ik Engels sprak en mijn vader anders niet kon communiceren met Key Meersman, die het titelpersonage speelde. Het was dus steeds opnieuw meer onvermijdelijkheid dan iets anders, want we spraken onderling eigenlijk nooit over de films die we samen maakten, noch over de films die hij voorheen maakte.


'Van de controverses rondom enkele films van mijn vader merkte ik trouwens ook nooit iets. Ik was daar nog veel te jong voor. Daarnaast las ik natuurlijk geen Mexicaanse kranten, zat gewoon op een Amerikaanse lagere school en had daar mijn eigen wereldje. We gingen in de tijd toen ik dertien, veertien was vaak kamperen en trokken dan ver weg van de beschaving de bergen in. Verder speelde ik veel american football en zo had mijn leven bijzonder weinig te maken met zijn leven als filmregisseur. Ik heb daar later nooit spijt van gehad alsof ik iets gemist zou hebben.'


'Geen eindeloze intellectuele discussie'

Binnen het rijke oeuvre van Luis Buñuel heeft zoon Juan een duidelijke voorkeur. 'Waar ik het allermeeste van houd, is zijn Mexicaanse werk. Dat spreekt mij veel meer aan dan zijn moderne, Franse periode. Zeg dat vooral maar niet tegen Jean-Claude, want alhoewel de Franse films natuurlijk ook goed zijn, werden die Mexicaanse vaak in een of twee weken gefilmd en legden zij meer de nadruk op de vorm. Aan het script is wel ruim zes tot twaalf maanden gewerkt, en dat moet ook, want het script is het meest belangrijkse onderdeel van een film. Orson Welles zei altijd: "Er zijn drie belangrijke dingen in de cinema (hij telt op zijn vingers, R.S.): het script, het script en het script." En daar had hij echt gelijk in, want de techniek van het filmmaken leer je snel.'


Juan Luis vervolgt door uit te leggen dat de Mexicaanse films hem het meeste liggen, omdat ze grappig en surrealistisch zijn. 'De Mexicaanse films zijn eigenlijk van alles tegelijk. En het is fantastisch dat films als El Río y la Muerte voor een heel simpel publiek zijn gemaakt, die geen eindeloze intellectuele discussie erop los hoefden te laten. Maar mijn favoriet is La Ilusión Viaja en Tranví­a waarin twee gemeentewerkers hun favoriete tram stelen en er de hele nacht mee rond rijden. Die film zie ik minstens een keer per jaar.'


De les die hij uit deze films haalde was naar eigen zeggen vooral om zijn eigen films heel goedkoop te houden. 'En een eerste film hoort trouwens ook goedkoop te zijn. Die drummers van Calanda drummen vierentwintig uur aan een stuk, en dat hebben we vierentwintig uur lang gefilmd. En dat was mijn eerste film. Niets meer, niets minder. En nu, veertig jaar later, heb ik er mijn tweede film over gemaakt. En hopelijk zal dat van vader op zoon zo doorgaan.'


In tegenstelling tot zijn eigen vader spreekt hijzelf wel over film met zijn zoon. 'Natuurlijk praten we over film. Hij is een cameraman en is als zodanig in dienst van National Geographic en Capa Televison al vier keer in Afghanistan geweest, naar Irak en Kongo. Zijn werk wordt uitgezonden op Arte, en als we elkaar zien, gaat het daar wel eens over.' Dan, wederom weerbarstig, beantwoordt Juan Luis Buñuel met zichtbare tegenzin de vraag of zijn zoon houdt van het werk van zijn opa: 'Dat heb ik hem eigenlijk nooit gevraagd. Ik denk ook niet dat het wat uitmaakt. Maar hij houdt wel van goede cinema, dus ja, hij zal er wel van houden.'

(Berlijn, 13 februari 2008)

Juan Luis Bunuel