RoboCop
Is er een betere Amerikaanse actiefilm dan ROBOCOP uit 1987? Paul Verhoevens klassieker, met z'n iconische held, hilarisch lompe geweld en vlijmscherpe satire, staat nog altijd als een huis. Wat heet: Verhoevens kritische blik op kapitalisme en privatisatie is in het huidige economische klimaat alleen maar relevanter. De remake, daarentegen, voelt nu al gedateerd.
De film, gesitueerd in 2028, begint redelijk veelbelovend met Samuel L. Jackson als een conservatieve televisiepresentator. Hij toont in zijn programma hoe robotsoldaten de “vrede” weten te bewaren in bezet Theran. Waarom, vraagt hij zich af, kunnen we die robots niet in Amerika inzetten?
Raymond Sellers (Michael Keaton), CEO van de multinational OmniCorp, ontwikkelt een idee: voor een robotagent zijn de Amerikanen nog niet klaar, maar een agent die deels robot, deels mens is, dat is verkoopbaar. Op zoek dus naar een zwaar gewonde politieman om tot machine te verbouwen.
Tot zover zit het wel snor. De maatschappijkritische toon is in ieder geval aanwezig: de schurk is gedreven door commercialisme, het beïnvloeden van de overheid blijkt een makkie als er geld in het spel is, en wat voor journalistiek doorgaat is pure propaganda.
Deze potentieel interessante thema's worden echter achtergelaten als de plot een beetje op gang komt, en we toch te maken blijken te hebben met een behoorlijk generieke actiethriller.
Alex Murphy (Joel Kinnaman) is de agent die, na slachtoffer geworden te zijn van een autobom, tot RoboCop gemaakt wordt. Hij heeft er bepaald geen zin in. Liever dood dan leven als machine. Daar heeft de film al meteen een probleem: we kijken een een groot deel van de tijd naar een RoboCop die helemaal geen RoboCop wil zijn. Murphy's worsteling met zijn nieuwe identiteit bezorgt de film een te lange en wat pretentieuze origin story. Murphy huilt, terwijl zijn maker, Dr. Dennett Norton (Gary Oldman) hem probeert te overtuigen van zijn waarde. Maar Norton heeft zelf ook gewetenswroeging. En zal Murphy's vrouw Clara (Abbie Cornish) kunnen wennen aan een robotman?
Kortom, er is flink wat drama, met veel interessant bedoelde dialogen over de vraag wat het betekent een mens te zijn. Het is misschien oneerlijk de remake steeds naast het origineel te zetten, maar kijk eens hoe elegant en eenvoudig Verhoeven met dat materiaal omging. Peter Wellers RoboCop pinkte geen traan weg; juist zijn koude, schijnbaar emotieloze gedrag maakte hem zo'n tragische figuur. Als hij dan tegen het einde van de film zijn gezicht bekijkt in een spiegel, en in zijn ogen te lezen is dat hij een monster ziet, voelen we meer existentiële wanhoop dan de remake met al z'n geklets overbrengt.
Maar ook los gezien van het bronmateriaal, stelt deze ROBOCOP teleur. De actie is tam en grotendeels spanningsloos. De grootste shoot-out maakt deel uit van RoboCops training: hij schiet met gemak een stel robots overhoop, die niet eens dodelijk gewapend zijn. Een aardig gefilmde scène, die leuk gebruik maakt van muziek (Hocus Pocus, van de Nederlandse band Focus), maar er staat niets wezenlijks op het spel en alle “doden” zijn mechanisch.
Als de training achter de rug is en Murphy zijn nieuwe zelf heeft geaccepteerd, komt het haast als een verrassing dat er nog een echt misdaadplot van start gaat. Tegen die tijd kan het ons al weinig meer schelen, en de film blijkbaar evenmin: met voorspelbaar detectivewerk sjokken we naar een levenloze finale.
Regisseur José Padilha zou tijdens de productie tegen college Fernando Meirelles geklaagd hebben over zijn studiobazen: “For every ten ideas I have, nine are cut.” Je kunt het je goed voorstellen, als je ROBOCOP ziet. Subversieve ideeën steken af en toe de kop op, om dan weer genegeerd te worden ten behoeve van vlak studiovermaak. De film heeft ergens hersens en een hart, maar wordt toch niet meer dan een mechanisch product. Wat dat betreft is -ie net z'n titelfiguur.