China’s Van Goghs
Verplichte kost voor iedereen die zich weleens verbaasd heeft over dat kitscherige olieverfschilderij aan de muur van z’n hotelkamer. CHINA’S VAN GOGHS, de inzichtelijke, maar ook wat sturingsloze documentaire over de bloeiende olieverf-kopieerindustrie van Dafen, een Chinese schilderplaats waar aan de lopende band handgeschilderde reproducties van Westerse meesters worden geproduceerd.
Onder regie van het debuterende regiseursduo Yu Haibo en Yu Tiangi Kiki belanden we vanaf het eerste shot midden in die kunstwereld. Dafen, de inmiddels tot een miljoenenstad uitgeroeide kopieerbroedplaats, werd volgens verhalen populair onder artiesten, toen een gerenommeerd Chinees schilder zich er zo’n dertig jaar vestigde om een order van twintigduizend kopieën te vervaardigen. Daar had hij hulp bij nodig, en sindsdien trekt menig aspirant artiest naar het kopieerwalhalla om de Westerse klassiekers na te maken. Picasso, Da Vinci, Van Gogh. Geproduceerd in kleine, volgepropte ateliers, en meestal bestemd voor onze souvenirshops.
Als een vlieg aan de muur loodsen de Yu's ons langs de ateliers waar de vers geschilderde Van Goghs te drogen hangen, de verkooppunten waar koeriers af en aan hollen met opgerolde doeken voor de wereldwijde markt en de claustrofobische steegjes waarin wel heel bleke Mona Lisa’s en Dames’ met de hermelijn staan te wachten om ingekleurd te worden. Langzaamaan wordt ook een onderliggende sociale structuur duidelijk: Dafen blijkt naast een stad vol talentvolle ambachtslieden, ook een plek die wordt gedreven door uitbuiting en keiharde concurrentie. De lonen blijven erdoor laag en de meeste werklieden slapen ‘s nachts naast de doeken waaraan ze overdag gewerkt hebben.
Dat registreren van de alledaagse praktijk zou al fascinerend genoeg zijn voor een anderhalf uur durende levensschets. Zeker in de eerste twintig minuten ademt CHINA’S VAN GOGHS dezelfde sfeer als het werk van Michael Glowagger, die met zijn globaliseringsfilms WORKINGMAN’S DEATH (2005) en WHORE’S GLORY (2011) bevolkingsgroepen aan de onderkant van een wereldwijd vertakte industrie telkens observerend in beeld bracht. Yu Haibo en Yu Tiangi Kiki veranderen na die observerende opening echter van richting. De titel CHINA’S VAN GOGH slaat namelijk op zowel de Van Gogh-reproducties die in Dafen geprouceerd worden, als op kopieerartiest Zhao Xiaoyong, die door de documentairemakers als een soort spirituele broeder van Nederlands bekendste kunstenaar gepresenteerd wordt.
Deze succesvolle kopieerartiest heeft zich met zijn familieatelier -z’n vrouw schildert de grote doeken in de keuken, terwijl Zhao in de kamer ernaast kleinere werken reproduceert- helemaal in Van Gogh gespecialiseerd. Dat de Yu’s zich vervolgens helemaal op diens verhaal storten, is niet verbazend. Zhao is een schitterend figuur. Een zachtaardige romanticus, die ‘s nachts van ‘de grootmeester’ droomt en om de zoveel tijd LUST FOR LIFE, de jaren vijftig biopic met Kirk Douglas als getroebleerde Vincent, thuis voor z'n vrienden vertoond. Ook de zaken gaan goed. Kwalitatief gezien hoort Zhao’s atelier bij de wereldtop, en ook de orders stromen binnen. ‘Soms lever ik wel negenhonderd stuks per maand af,’ schept Zhao op terwijl hij z’n perfect gekopieerde Van Goghs aan de camera presenteert. De meeste daarvan gaan naar Nederland.
Maar er knaagt iets. Zhao vindt steeds minder voldoening in het kopieerwerk en droomt van een artistiek leven buiten die dwingende vraag en aanbod-markt van Dafen. Een reis naar Amsterdam, naar het Van Gogh Museum, moet daar verandering in brengen. Want oog in oog staan met het werk van de meester, wordt een steedse dwingendere obsessie.
De tweede helft van CHINA’S VAN GOGHS bestaat uit Zhoa’s reis naar Europa, die gevuld is met zowel hoogte- als dieptepunten. De teleurstelling is in eerste instantie groot wanneer de Chinese kunstenaar zijn werk in de souvenirshops van het Museumplein ziet hangen. Hij had echte kunstgaleries verwacht, waar zijn ambacht in alle rust bestudeerd kon worden. Nu blijken zijn doeken samen met allemaal andere prularia aan onverschillige toeristen te worden verkocht. En dan ook nog eens voor tien keer de prijs als dat Zhao ervoor gerekend had! Een droom valt in duigen. Het latere bezoek aan het museum maakt echter veel goed. Je hart smelt wanneer je Zhao nerveus dartelend in de rij van het museum ziet staan of zich later als in een epifanie realiseert dat Van Gogh in zijn leven überhaupt nooit een doek heeft verkocht. 'Dat is nog eens kunstenaarschap' prevelt Zhao vol ongeloof, niet goed wetend hoe hij dat besef moet rijmen met zijn eigen kunstenaarsbestaan.
Dat Yu Haibo en Yu Tiangi Kiki die eerste en tweede helft nooit helemaal organisch weten samen te brengen, is een gemiste kans. Vragen die in het begin van hun verhaal worden opgeroepen, blijven nu onbeantwoord door je hoofd spoken. Hoe zien die kopieerartiesten de toekomst? Is er iets buiten het overleven? Wie zijn er nu echt de baas in Dafen? Dat is jammer. Toch maakt die ontroerende reis van Zhao ook veel goed. Vanuit Amsterdam trekt Zhao door naar Van Goghs sterfplaats Arles, waar hij onder veel publieke belangstelling het beroemde Caféterras bij nacht reproduceert. Later die avond treffen we de kunstenaar kotsend in z’n hotelkamer. Natuurlijk heeft hij gedronken, maar ook de magie van het moment heeft hem in de ban. Waar zijn bestaansrecht in die Amsterdamse souvenirshop nog in twijfel werd getrokken, rook hij nu even aan het werkelijke kunstenaarsbestaan. Voor dat ene, vluchtige moment waande hij zich Van Gogh, en dat werd hem gewoonweg te veel. Het is een ontroerend moment, waar Zhao later in Dafen filosofisch op terugblikt. ‘Zonder Van Gogh, ook geen Zhao!’ schreeuwt hij uit terwijl hij met vrienden voldaan het glas heft. Het kunstenaarsleven. Je hoopt dat al die Dafense kopieerartiesten er minimaal één keer aan mogen ruiken.