Spectre
In 2006 ging James Bond de Jason Bourne-tour op met CASINO ROYALE: harder, botter, serieuzer. In 2012 maakte Sam Mendes hem tragischer dan ooit in SKYFALL. Die film gaf mijns inziens te veel psychologische diepgang aan een personage dat in essentie niet veel meer is dan een jongensdroom over mannelijkheid.
Maar dat is achter de rug: we hebben onze nieuwe Bond goed leren kennen, nu mogen we weer ouderwets met hem op avontuur. SPECTRE is aanzienlijk luchtiger van toon. Het gesnotter uit SKYFALL is verdwenen en er worden weer grapjes gemaakt (de meeste flauwe oneliners zijn nu niet voor Bond, maar voor M (Ralph Fiennes)). We krijgen zelfs een schurk met een ouderwetse hide-out in een krater, compleet met handlangers in uniform en gekke martelwerktuigen, zoals in de jaren '60. Dat hoort natuurlijk bij Spectre, de geheime organisatie waartegen Sean Connery het ook al opnam. Aan het hoofd Franz Oberhauser (Christoph Waltz trekt nog eens zijn vileine Duitse schurk uit de kast – dat blijft nog wel een tijdje leuk), die een lekker groots plan heeft gesmeed. Kortom, met de vernieuwingen uit de vorige delen in het achterhoofd gaat Mendes voor retro-Bond.
De eenentwintigste-eeuwse bruutheid van het geweld is er nog wel. Het gaat er met name hard aan toe bij een gevecht in een trein tussen Bond en een zwijgzaam brok agressie (Dave Bautista). Het is niet realistischer dan de vergelijkbare scène met Jaws in THE SPY WHO LOVED ME (1977) (zowel Bond als zijn tegenstander lijken weer eens onsterfelijk), wel harder. Moeilijker te volgen ook, want de camera blijft dicht op de personages en ruimtelijk overzicht is ver te zoeken – misschien omdat dan te veel op zou vallen dat er geen andere mensen aan boord van deze trein lijken te zijn.
Sowieso stelt de actie weinig voor. Vuistgevechten, explosies, auto-achtervolgingen; het is allemaal met weinig fantasie gechoreografeerd en gemonteerd zonder veel interesse in narratieve helderheid. Het spektakel zit vooral in het 35mm-camerawerk van Hoyte van Hoytema. Het leukste aan Bondfilms zijn vaak de locaties, en weinig Bondfilmers brachten ze mooier in beeld dan hij; ijskoud grijsblauw Oostenrijk, warm koffiebruin Rome, en natuurlijk Mexico-Stad, waar de film opent met een lange tracking shot. Een trendy stijlmiddel, zo'n shot, maar hier niet opzichtig ingezet; de virtuositeit begint pas echt op te vallen als de lens Bond al naar zijn hotelkamer gevolgd is en hij het raam van uitklimt voor een wandeling over de daken. Mendes en Van Hoytema op hun best.
Wat visuele charme betreft levert SPECTRE dus grotendeels wat je van een Bondfilm mag verwachten, ook al zijn er geen bijzondere actiescènes. Ook aangenaam is het hoge tempo waarop de malle plot van set-piece naar set-piece springt, ditmaal gemakkelijker te volgen en met minder plotgaten dan in Craigs vorige delen. Het enige echt storende plotelement is de magische computer van Q (Ben Whishaw), die een paar keer als deus ex machina ingezet wordt. Leg een ring op die computer, en hij komt met afbeeldingen van iedereen die dat ding ooit gedragen heeft. Er wordt ook weer wat gehackt. Hacken is heel snel typen tot je probleem is opgelost. Lui schrijfwerk, maar gelukkig blijft de hoeveelheid techno-onzin ditmaal beperkt.
Daarmee plaatst SPECTRE zich bovenaan de lijst Craig-Bondfilms. Als het aan Craig ligt blijft het zijn laatste, zegt ie, en dat zou prima zijn; met z'n retrotoon is het een gepaste afsluiter. Nu maar hopen dat Craigs opvolger niet wéér zichzelf opnieuw gaat uitvinden, en lekker in dezelfde continuïteit blijft, want Spectre zie ik graag nog eens terug. Het liefst voor de lens van Van Hoytema.