Cosmopolis
Stel je voor: twee tienermeisjes, grote fans van de TWILIGHT-films en vooral van Robert Pattinson, gaan naar de bioscoop. Ze hebben geen idee wat er draait. Dan zien ze een poster hangen: Robert Pattinson, strak in het pak, op de achterbank van een limousine. "Dat is voor ons," denken ze. Na anderhalfuur verlaten ze vol woede en verwarring de zaal. Wat ze zagen was David Cronenbergs COSMOPOLIS.
We willen maar zeggen: dit is even iets heel anders voor Pattinson. De jonge acteur lijdt aan het Leonardo DiCarpio-syndroom: wat hij ook doet, mensen blijven hem zien als die lekkere jongen die tienermeisjes en hun moeders het hoofd op hol bracht. Jammer, want met COSMOPOLIS bewijst hij heel wat meer in zijn mars te hebben.
Pattinson speelt de eerste glansrol van zijn carrière als miljardair Eric Packer. Van buiten een keiharde zakenman, van binnen een instabiel wrak dat zich maar met moeite staande kan houden in een veranderende wereld. Packer laat zich in een limousine door Manhattan laat rijden voor een bezoek aan de kapper. Buiten razen antikapitalistische protesten, maar Packer waant zich veilig in zijn wereld van kalfsleer en geblindeerde ramen. Onderweg heeft hij ontmoetingen met een uiteenlopend scala aan bijpersonages, van collega-zakenmensen tot prostituees. De gesprekken die hij met deze mensen heeft zijn waar COSMOPOLIS om draait: virtuoos geschreven dialogen, allemaal even absurd, filosofisch, vervreemdend, geestig en eventueel ook, voor wie er moeite heeft mee te gaan met het gestileerde taalgebruik, irritant. "We hebben een conversatie, zoals mensen doen," zegt Packer tegen zijn vrouw. "Zo praten mensen toch?"
We kunnen hem geen gelijk geven: de dialogen in COSMOPOLIS voelen eerder alsof ze geschreven zijn door het kind van Samuel Beckett en de marxistische filosoof Slavoj Žižek. Packer heeft er een handje van om middenin discussies -of ze nu gaan over economie of over lunch- bizarre non sequiturs te laten vallen. "Mijn prostaat is asymmetrisch," zegt hij op schijnbaar willekeurige momenten tegen diverse gesprekspartners. Hij weet niet wat dat betekent. Weet het publiek het wel? We kunnen er in ieder geval uit opmaken dat Cronenberg zijn interesse in fysieke mutaties nog niet helemaal verloren is.
Wat COSMOPOLIS is, is onmogelijk vast te stellen. Maar op hoop van zegen: COSMOPOLIS is een absurdistische tragedie, een stuk antikapitalische propaganda en een aanklacht tegen de betekenisloosheid van geld, geweld, en seks.
Aan het begin van zijn carrière werd Cronenberg door serieuze critici verguisd, terwijl pulpliefhebbers zijn films als SHIVERS en RABID fantastisch vonden. Met COSMOPOLIS is hij aan de andere kant van het spectrum beland: de film zaait, getuige de ontvangst bij de première op Cannes, evenveel verdeling, maar nu vinden Cronenbergs critici hem juist pretentieus. Eerst waren zijn films te bloederig, nu te praterig. Maar hoe groot de omslag in de ontvangst ook is, Cronenberg is altijd een auteur geweest, te herkennen aan zijn steeds terugkerende handelsmerken: vervreemding, ziekte en het falen van de maatschappij. Stilistisch gezien lijkt COSMOPOLIS in niets op zijn vroege werk, maar inhoudelijk is Cronenberg nog altijd Cronenberg. En hij blijft fascineren.